Hoe bouw je een miljoen nieuwe woningen?Afgelopen voorjaar opperde minister van Buitenlandse Zaken Kajsa Ollongren dat Nederland tot 2030 een miljoen nieuwe woningen nodig heeft. Dat klinkt als veel, maar dat is het niet echt. De belangrijke vraag is: wat voor soort woningen? We moeten niet opnieuw de fout maken dat we eindeloze reeksen van precies dezelfde woningen bouwen, zegt prof. Dick van Gameren, hoogleraar wonen aan de TU Delft. Dick van Gameren is net terug uit India, waar hij een ontwerpstudio voor woningen leidt voor studenten van KRVIA, een architectuuropleiding aan de Universiteit van Mumbai. De afdeling Bouwkunde van de Faculteit Architectuur en Gebouwde Omgeving is een samenwerkingsverband met deze school aangegaan en Van Gameren gaat daar binnenkort met een groep studenten van de TU Delft op bezoek. De problemen in Nederland zijn niets vergeleken met de uitdagingen in India’, zegt hij. Miljoenen mensen wonen in zogenaamde informele nederzettingen, die in feite sloppenwijken zijn. Sommige mensen moeten het doen met slechts 1 tot 1,5 vierkante meter leefruimte per persoon, omstandigheden die hier al 150 jaar niet meer bestaan. Dit waren de leefomstandigheden van arbeiders in het Victoriaanse Londen en het negentiende-eeuwse Amsterdam. Enerzijds maken deze omstandigheden de huidige bouwopgave van Mumbai totaal anders dan die van Nederland, maar er zijn ook overeenkomsten, veroorzaakt door de wereldwijde trend van migratie naar de stad, die ook in Nederland onverminderd doorgaat. Het is geen toeval dat de 21 TU Delft studenten die samen met Van Gameren aan het Mumbai project werken 17 verschillende nationaliteiten vertegenwoordigen; stedelijke woningbouw is een uitdaging die de hele wereld aangaat. Uniform wonenVan Gameren is dan ook niet onder de indruk van de één miljoen woningen die Nederland tot 2030 wil bouwen. ‘We hebben dit al eerder gedaan’, zegt hij. ‘Na de oorlog bijvoorbeeld, en in de jaren negentig toen we de Vinex-wijken bouwden. Ook toen ging het om bijna een miljoen woningen in een dikke tien jaar. Het risico van zo’n ambitie is dat de nadruk komt te liggen op kwantiteit in plaats van kwaliteit. We moeten niet opnieuw de fout maken dat we eindeloze reeksen van precies dezelfde woningen bouwen zonder rekening te houden met toekomstige behoeften. De huidige trend is om in binnensteden kleinere woningen te bouwen. Dit is het omgekeerde van de trend tijdens de Vinex-periode, toen de bevolking in de stadscentra afnam omdat mensen liever in de buitenwijken gingen wonen. Het zijn vooral jonge mensen, vaak alleenstaand, die dichter bij de voorzieningen van het stadscentrum willen wonen. De buitenwijken zijn toch niet dichtbij genoeg, terwijl het hebben van een appartement zonder achtertuin als acceptabel wordt gezien. Het ideaal van de eengezinswoning is aan het verdwijnen. Maar dat betekent niet dat we nu de binnenstad moeten volbouwen met tiny homes’, zegt Van Gameren. ‘Dat leidt tot een uniforme woonomgeving en dat is geen duurzame optie. Steden hebben ook variatie in woningen nodig. Ruimte is het probleem niet. Projectontwikkelaars vinden het misschien makkelijker om in een weiland te bouwen, maar Nederlandse binnensteden zijn eigenlijk niet zo dichtbevolkt in vergelijking met steden in het buitenland. Er zijn genoeg voormalige bedrijventerreinen die bebouwd kunnen worden en leegstaande kantoorgebouwen die een nieuwe bestemming kunnen krijgen. Nieuwe hoogbouw zal onvermijdelijk zijn om het aantal inwoners per vierkante kilometer op te krikken. Dit aantal is de afgelopen decennia gedaald, onder andere door de toegenomen vraag naar ruimte (een Nederlander heeft tegenwoordig vijf keer zoveel vloeroppervlak nodig als in 1900). Zo is het inwonertal van Rotterdam in 50 jaar met 100.000 gedaald, ondanks de bouw van nieuwe voorsteden. Onderzoek ontwerpenDe kunst is om de ruimte efficiënt en flexibel te gebruiken. Van Gameren, die tevens praktiserend architect is, richt zijn onderzoek op dit aspect van architectuur. In ons onderzoek kijken we naar het verleden en analyseren we bestaande trends’, zegt hij. We vragen onze studenten om op basis van de resultaten oplossingen voor de toekomst te bedenken. Zo benaderen we ook het Mumbai project; het is ontwerpend onderzoek. Het onderzoek heeft geresulteerd in een reeks boeken; de DASH-serie (Delft Architectural Studies on Housing). De nieuwste editie gaat over het transformeren van woningen tot dwelings. ‘Tot twintig jaar geleden was het een reflexmatige reactie om huizen te slopen die niet meer voldeden aan de eisen van de tijd’, legt Van Gameren uit. ‘Die trend is gelukkig gekeerd. De eerste complexverbouwingen hebben ons waardevolle inzichten gegeven over hoe we het beste nieuwe complexen woningen kunnen bouwen om toekomstige verbouwingen mogelijk te maken.’ De Klarenstraat in Amsterdam is een goed voorbeeld. Het oorspronkelijke gebouw is in 1952 gebouwd en bestond uit veertig min of meer identieke woningen. Het gebouw werd verdeeld in “kubussen” van 35 tot 40 vierkante meter, en de nieuwe eigenaars kozen elk welke kubussen zij wilden verbouwen tot een woning. De ruwbouw werd gezamenlijk opgetrokken, terwijl de bewoners ieder hun eigen interieur afwerkten. In Rotterdam moest het Justus van Effenblok, een monumentaal pand uit 1922, zorgvuldig worden gerenoveerd om de status ervan te beschermen en tegelijkertijd te voldoen aan moderne ontwerp- en isolatie-eisen. Hoewel de toekomstige bewoners geen inspraak hadden in het ontwerp, was het project een goed voorbeeld van hoe je een oud gebouw met respect voor de geschiedenis kunt verbouwen en tegelijkertijd aan moderne eisen kunt voldoen. De studenten van Van Gameren zijn ook betrokken bij de nieuwste fase van de Amsterdamse wijk IJburg. Dit is een goede combinatie van onderwijs en onderzoek’, zegt hij. De studenten werken aan verschillende benaderingen om te voldoen aan de eisen die de stad aan de nieuwe wijk stelt, en maken zo een scala aan verschillende potentiële woonmilieus tastbaar. Gemengde wijkHet onderzoek naar het ontwerpen van een optimale woning is uiteraard verweven met andere specialisaties die aan de TU Delft en elders worden bestudeerd. Zo doet het Onderzoeksinstituut voor de Gebouwde Omgeving OTB onderzoek naar de relatie tussen verstedelijking en mobiliteit. Dit is kritisch onderzoek, zo bleek uit de evaluatie van de VINEX-projecten. Een van de doelstellingen van deze projecten was het terugdringen van de automobiliteit door te zorgen voor efficiënte fiets- en openbaar vervoernetwerken, maar dit werd zelden bereikt in de meer afgelegen buitenwijken, terwijl het dichter bij het stadscentrum wel succesvol was, zoals op de Kop van Zuid in Rotterdam. Een hedendaags doel is het bouwen van klimaatneutrale woningen, maar eengezinswoningen hebben per persoon meer dakoppervlak beschikbaar voor zonnepanelen dan flats, waardoor een schijnbaar conflict ontstaat tussen milieudoelstellingen. Materiaalonderzoek kan tot de oplossing bijdragen door te helpen zonnepanelen te verbeteren of zonnecellen te integreren in gevels en zelfs ramen. Andere onderzoeksgebieden zoals energietechnologie en economische en politieke studies spelen eveneens een rol. Een voorbeeld waar veel van deze factoren samenkomen is Funenpark, een kleine wijk gebouwd op een voormalig spoorwegemplacement in Amsterdam die Van Gameren heeft helpen ontwerpen. Aan de basis van de wijk lag een politieke beslissing: het moest een gemengde wijk worden, zowel wat betreft de samenstelling van de bevolking als de betaalbaarheid van de woningen. Dat betekende bepaalde beperkingen voor de financiering. Een andere voorwaarde, dat het een parkachtige en autovrije omgeving moest worden, bepaalde duidelijk de mobiliteitsvisie voor de wijk. Kopers konden online een keuze maken uit tientallen opties voor het ontwerp van hun woning. Dit sloot serieproductie uit, maar er was ook geen onbeperkte vrijheid. Het maakte voor kopers semi-maatwerkwoningen mogelijk, terwijl tegelijkertijd de uniforme identiteit van elk van de complexen werd beschermd. Maatwerkwoningen kunnen mooi zijn, maar hoe zorg je ervoor dat ze duurzaam blijven’, zegt Van Gameren. ‘Is de woning nog bruikbaar voor de volgende eigenaren? Dat is een van de dingen die we verder moeten onderzoeken. Circulaire economieEen van de trends in de woningbouw die Van Gameren volgt, is de opkomst van de sharing economy, die nu al een aanzienlijk deel van de binnenstedelijke mobiliteit voor zijn rekening neemt; particulier autobezit is op zijn retour. ‘Waarom kan er niet voor elk woonblok een aparte wasruimte komen. Die zijn in het buitenland al gemeengoed. Je zou ook per woonblok thuiskantoren kunnen creëren in plaats van in elk huis één.’ Ideeën als deze kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een circulaire economie, waarbij mensen in plaats van een wasmachine te bezitten, ‘wassen als een dienst’ zouden kunnen kopen van een fabrikant. Dit betekent dat ze geen actie meer hoeven te ondernemen als de machine kapot gaat; de fabrikant monitort de machines en upgradet of recyclet ze als dat nodig is. Met zijn cultuur van eigenwoningbezit is het misschien nog een stap te ver voor Nederland om het idee van “woningleasing” op dezelfde manier te overwegen, maar dit zou wel eens een stap in de goede richting kunnen zijn om de duurzaamheid van de woningvoorraad op lange termijn te waarborgen. Projecten als de Klarenstraat zouden veel complexer zijn geweest als het blok niet in handen was geweest van één woningcorporatie. Nu het aan tientallen particuliere eigenaren is verkocht, is het de vraag of de verkavelingsmethode over 60 jaar nog kan worden herhaald. Met andere woorden, de woningbouwdeskundigen van de TU Delft hebben nog genoeg vragen te bestuderen! |
https://www.ed.nl/laarbeek/kleiner-en-goedkoper-wonen-in-aarle-rixtel-kan-in-het-klavier~a524e9ab/ |